woensdag 27 augustus 2008

De Zon

De zon scheen fel, haar warme stralen warmden onze gezichten. Haar warmte omsloot ons als een zachte deken van dons. Wij liepen wel vaker. Ik liep dan met al mijn vrienden over de toppen van de bergen. Wij trotseerden de scherpe hellingen, de kale toppen en de opeens zo weelderige paden. Eigenlijk liepen wij wel veel. Ik en mijn vrienden. Wij liepen op de paden waar maar weinige zich durfden te wagen. Wij konden alles aan en wij durfden alles aan. Met een stralende lach bracht ons gespierde lichaam dat in topconditie was ons omhuld door de warmte van de zon naar de top van de berg. In de dalen kwamen wij niet. De dalen zijn voor de zwakken. De zwakken van lichaam en geest, die bezoeken de dalen. Wij zijn niet zwak. Wij zijn sterk. Onze haren glimmen in de wind, onze gebruinde huid gloeit goudachtig op in de zon. Als we een enkele keer naar beneden kijken zien we de zwakken. Zielig en alleen zijn zij daar. Ongelukkig en grauw. Mismoedig en arm.
Als we naar hen kijken moeten we lachen. Lachen om hun mismaaktheid, om hoe zielig zij zichzelf vinden. Het is hun eigen schuld dat zij zo zijn. Ze hebben niet geluisterd, ze hebben hun eigen weg gekozen en die leidt niet naar onze weelde. Zij hebben gekozen voor een leven in de schaduw van de machtige berg waarvan wij op de top staan overladen door zon.
Het was niet moeilijk om hier te komen. Heel makkelijk eigenlijk. De weg was glad, de zon hield ons warm. Onze lichamen zijn sterk en gespierd. Onze geest kent alleen dit. Wij zijn nooit in het dal geweest en wij mogen er wel vanuit gaan dat het daar nooit zal komen. Eens waren de mensen uit het dal en wij samen aan het wandelen. Toen liepen wij nog wel graag samen. Wij liepen en wij spraken maar onze woorden raakten elkaar niet en onze voeten betraden niet dezelfde paden. De mensen uit het dal spraken vaak over het slechte wegdek, over de hobbels, kuilen, stenen en wortels die door de oppervlakte heen kwamen en waar zij zich keer op keer heelhuids doorheen moesten zien te loodsen. Ik begreep niet waar zij over spraken. Mijn weg was glad en in mijn ogen was hun weg dat ook.Ik werd op mijn pad door niets of niemand gehinderd. Wij liepen allen in hetzelfde tempo naar de top omhuld door zonlicht en warme groene weiden.
Op een dag trok een klein steentje aan de zijkant van de weg mijn aandacht. Voorheen had ik alle steentjes van mijn weg kunnen schoppen en in het zelfde tempo op het zelfde pad verder kunnen gaan. Ik had zelfs ontdekt dat het schoppen van het steentje of takje niet eens mijn pas hoefde te verstoren. Ik kon het raken als ik liep en zo zichtbaar als het zo-even had geleken zo onzichtbaar was het nu. Maar dit steentje trok mijn aandacht. Het was weliswaar een klein steentje maar het was geen steentje dat op onze top thuishoorde. Althans, ik had voorheen nog geen soortgelijk steentje gezien. Het was geen opvallend steentje, niet mooier of lelijker dan andere steentjes maar het trok simpelweg mijn aandacht. Ieder ander steentje had ik zonder nadenken in de monotoonheid van mijn tred weggeschopt maar even verslapte mijn aandacht en ik verstapte mij licht over dit steentje. Er was niks ernstigs aan de hand maar ik voelde wel een blauwe plek opkomen. Het was een gemene. Het steentje had mijn scheenbeen geraakt in zijn sprong en deze blauwe plek zou er één zijn die ik nog wel een tijdje zou voelen. Om mij heen hoorde ik de anderen fluisteren. Er werd door iemand gefluisterd dat als één onopvallend steentje mij dusdanig van de wijs kon brengen ik wel snel naar het dal zou gaan. Een ander meende dat het heus niet zoveel pijn zou doen en ik zonder er verder aandacht aan te besteden door moest lopen. Er werd nog meer gefluisterd maar ik kan mij niet herinneren wat. Terwijl ik achter mij keek wie er gefluisterd had op zo’n geheimzinnige toon in onze doorgaans vrolijke groep bleef de hak van mijn schoen haken in een wortel van een boom. Het was een dode wortel maar meegeven deed hij niet. Nog voor ik het wist moest ik mij met beide handen op de grond opvangen om niet met mijn gezicht op het pad terecht te komen. Er klonk gelach uit onze groep. Jolig riep iemand dat het toch echt niet zo moeilijk kon zijn om de regel van het vooruitkijken en doorlopen te volgen. Tijdens onze tochten de afgelopen jaren was ons altijd iets voorgehouden. Tot het steentje mij geraakt had had dit mij nooit moeilijk geleken. De opdracht was simpelweg: vooruit kijken en het pad en de zon volgen. Wel was ons stellig verteld nooit af te wijken of te twijfelen, dan zou al je moeite voor niets zijn geweest. Stiekem had ik mij wel eens afgevraagd welke moeite ik dan deed welke voor niks zou zijn maar een antwoord kreeg ik niet. Ik stelde de vraag ook niet hardop, over zoiets werd niet gesproken.
Terwijl ik omhoog kwam van mijn val viel mij op dat de groep niet op mij had gewacht en dat de zon minder fel was geworden. Zonder er ook maar even over na te denken stond ik op en begon te sprinten. In gedachten herhaalde de opdracht zich onophoudelijk. Ik deed mijn best. Ik deed mijn best het pad te volgen, dat op zich was niet zo’n klus. Maar mijn 2 kleine ervaringen hadden mij voorzichtiger gemaakt. Ik wilde niet weer struikelen of vallen en de enige oplossing was dan ook het pad nauwlettend in de gaten houden. Niet meer simpelweg vooruit kijken maar naar de weg kijken en elke centimeter nauwkeurig inspecteren voor ik er mijn voet plaatste. Ondanks mijn oplettende tred zag ik de groep wel dichterbij komen. Het voelde zelfs alsof ik ze langzaam aan het inhalen was. Nee, het voelde niet slechts zo, het was zo. Met een van pijn vertrokken glimlach keek ik naar ze terwijl ik ze langzaam voorbij ging. Ze keken mij verbaast aan. Ik had mij 2 keer gestoten en het deed pijn maar ik liep en ik liep hard. Achterom kijkend besefte ik mij dat ze ver weg waren. Ooit waren we één groep geweest die samen in de warmte van de zon over de glooiende toppen van de bergen liep en nu liepen zij enkele meters achter mij. Maar achterom kijken was niet de opdracht en weer ging ik in de fout. Terwijl ik achterom keek was mijn pad geen rechte lijn meer en kwam ik aan de zijkant van de weg terecht. Een heel klein stukje, van de weg af was ik nog niet eens. Ik volgde het pad en de zon nog enkel het vooruitkijken was eventjes lastig. Ik had mij al 2 keer gestoten en wilde dit geen derde keer. Ik moest achterom kijken en naar het pad voor mij om de tekenen van een volgende wortel of steen te zien. Slechts enkele luttele seconden was ik afgeleid maar het was genoeg om een laaghangende tak van een boom tegen mijn hoofd te krijgen. Ik voelde mezelf langzaam van het pad en de helling afglijden. Ik riep. Niemand hoorde mij. Ik schreeuwde. Niemand hoorde mij. Ik huilde. Niemand hoorde mij. Ik was niet meer. In die enkele seconden was de zonovergoten top onder mij doorgeschoten en had iedereen die zijn hand had moeten uitsteken deze zo vlug als ze konden teruggetrokken. Wij hadden altijd geleerd het pad en de zon te volgen maar niemand had ons geleerd iemand te redden. Ons was verteld dat wij onszelf mochten redden. Op meerdere manieren zelfs maar hoe je een ander moest redden wisten wij niet. Wij konden alleen vooruit kijken en het pad en de zon volgen. Wij konden niet opzij kijken om een ander het pad of de zon te wijzen.
Langzaam voelde ik mijzelf de helling afglijden. Ik zag de zon steeds verder weg gaan en de schaduw steeds dichterbij komen. De kou en het donker vielen over mij als een deken van lood. Lang zag ik niks meer, ik hoorde niks meer en ik voelde niks meer. Ik was dood. Alles wat ik kende was weg, alles was ik kon wat nutteloos. Ik was niks en niemand meer. Ik herinner mij niet hoe lang ik daar gelegen heb met de deken van lood op mij die mijn hele lichaam gevoelloos en donker maakte.
Wel weet ik dat op een gegeven moment een klein stukje van de deken werd opgetild. Een zwak straaltje licht viel op mijn gezicht en ik dook in elkaar. Ik kon dit niet. Ik wist niet hoe dit moest. Ik kende dit niet. Zachtjes mompelde ik dat ze mij maar moesten laten liggen om te sterven. Maar het zwakke straaltje licht verdween niet zoals ik gedacht of gehoopt had. Het werd groter en de deken van lood werd vervangen door één van metaal. Langzaam keek ik omhoog naar alles wat ik zo goed kende en wat zo vertrouwd was. Naar de warme stralen op de glooiende toppen van de bergen en langzaam voelde ik warme tranen over mijn wangen lopen en mijn deken van metaal werd vervangen door één van stof. Ik sloeg hem om mij heen en terwijl mijn blik van de bergtoppen die ik zo goed kende naar de zon ging hoor ik een stem zeggen:
Alleen de zon kan jou de aarde laten voelen. Je kunt haar volgen en naar haar kijken maar pas als je hier beneden bent zal je haar echt zien en zal zij je echt verwarmen.

Nika

Nika was een meisje, een klein meisje. Van buiten een gewoon klein meisje. Een meisje met blonde vlechten die zachtjes op haar rug en schouders dansten als zij liep, als zij zong en als zij danste. Een meisje tussen alle andere meisjes. Een meisje dat net als alle andere meisjes van meisjesdingen hield. Ze hield van zich mooi maken, vader-en moedertje spelen, dansen en met barbies spelen.
Niks bijzonders zou je denken, nika is geen meisje dat opvalt in de wereld. Niet iemand waar iedereen naar kijkt als ze een kamer binnenkomt, ze was niet buitengewoon slim. In ieder geval niet slimmer dan een gemiddeld kind. Zij wist niet de antwoorden die niemand anders wist, zij kon geen dingen die andere kinderen niet konden. Ze had geen speciale gaven, geen bijzondere talenten maar ook geen opvallende zwakheden.
Zij was niet bijzonder maar zij was wel speciaal want ze was van mij.

Dagenlang keek nika uit het open raam van onze flat op de vijfde verdieping. Ze keek naar de wereld, naar de bomen, het gras, de lucht en de mensen. Maar zij keek niet naar de wereld, zij zag de wereld. En zijn zag niet alleen de wereld zij voelde de wereld.
Urenlang keek zij naar de wereld buiten en huilde. Duizenden stille tranen vloeiden over haar ronde glimmende wangen. Duizenden stille tranen vloeiden over haar wangen als zand door de woestijn waait. Geruisloos en bijna onzichtbaar maar zo vol met verhalen en gevoelens. Zo leeg maar toch zo veel omvattend.
Haar ogen staarden in de verte en het leek alsof zij niets zag maar zij zag alles en zij voelde alles.

Op een dag, toen ik net op de bank was gaan zitten met een kopje koffie riep ze mij. Naar haar toe lopend zag ik weer die duizenden stille tranen, de pijn, het verdriet en de blijdschap in haar ogen in een gezicht als van porseleinen pop. Klein, glad en nietszeggend maar haar ogen zeiden alles. Zij vertelden verhalen van vergane glorie, van woeste baren, van dorre woestijnen, van buitensporige gelukzaligheid, van oorlogen, van strijd, van angst, van vertrouwen, van haat, van liefde, van geboorte en van dood. Haar ogen zeiden alles in één keer.
Ze vroeg me naast haar te komen zitten en haar vast te houden, bescherming te geven. Ik nam naast haar plaats op de grote vensterbank van witte tegels en omhelsde haar. Ik omhelsde haar lichaam, de dunne armen en haar borstkas waarin haar hart buitensporig hard klopte. Ze keek naar me op en vroeg me om haar nooit te verlaten en nadat ik gezegd had dit nooit te zullen doen begon ze te praten. Onafgebroken praatte ze urenlang door terwijl ditmaal miljoenen stille tranen langs haar wangen biggelden en zachtjes op mijn handen vielen waarna ze opdroogden en verdwenen leken. Maar langzaam voelde ik de gevoelens van die tranen onderbouwd door een afgebroken woordenstroom uit de perfect gevormde mond van het lichamelijk kleine maar geestelijke o zo grote meisje.

Mama, je mag nooit bij me weggaan. Beloof je me dat? Ik wil dit niet met je delen maar ik moet. Mijn geest is nog te zwak en mijn schouders zijn te smal. Ik wil liefhebben, alles liefhebben. Ik wil de last dragen maar ik kan het niet mama. Ik wil het zo graag mama!
Ik wil je dit vertellen om het aan jou te kunnen geven.
Ik wil alles wel alleen dragen maar ik kan het niet mama. Ik probeer het zo hard en ik doe zo mijn best maar ik faal mama. Ik denk niet dat ik dit kan doen mama, niet alleen, niet zonder jou. Beloof me dat je me nooit zal verlaten. Dat je me niet alleen laat in deze bloedovergoten wereld.
Jij ziet het bloed niet hè mama? Overal is bloed mama, overal mama. Je kunt het niet zien maar kan je het je voorstellen? Kan je je het bloed van miljoenen mensen voorstellen dat als straatstenen, zand en water de wereld bedekt? Je wilt wel hè mama maar je kan het niet.
Wees blij mama dat God je deze taak niet heeft gegeven. Ik zie het allemaal mama, ik zie alles. Niet alleen van vandaag of morgen maar van duizenden jaren zie ik het en daarom huil ik. Ik huil de tranen die zoveel mensen niet konden huilen, niet mochten huilen en niet wilden huilen, die huil ik. Ik huil voor hen. Op elke plek waar ik ben zie ik het mama. Ik zie het hier vanaf mijn plekje vanachter het raam waar jij mij zo vaak laat zitten. Je vind dat niet leuk hè mama, dat ik altijd hier zit en huil? Ik weet dat wel hoor mama ook dat zie ik. Ik zie de pijn die het je doet, je had dit niet voor me bedacht hè mama?
Je wilt mijn tranen drogen en mij vertellen dat alles goed komt en dat mama er is. En je bent er ook mama maar weet je? Het komt niet goed.
Het is nooit goed geweest en het zal nooit goed zijn. Elke plek op de aarde is vergiftigd met haat en verteerd door pijn. En ik voel die of ik nou wil of niet. Ik voel het als ik speel, als ik in de winkels loop, als ik naar de tv kijk maar vooral als ik hier zit. En daarom zit ik hier mama, ik hoop dat als ik hier veel zit en veel huil het minder zal worden. Begrijp je dat mama? Begrijp dat ik hier niet zit om jou pijn te doen of omdat ik dat graag wil?
Ik wil het niet mama, IK WIL HET NIET!!
Ik wil niet hier zitten en voelen en huilen, ik wil hier zitten en genieten. Genieten van bomen en straten die niet onder het bloed zitten maar ik kan het niet mama. Ik wil de glimlach van de mensen zien zonder de pijn die in hun ogen ligt. Kan je die zien mama? Kan je zien dat de ogen zoveel pijn verraden? Dat ze helemaal niet vrolijk zijn, dat ze het allemaal maar spelen? Dat ze denken vrolijk te zijn maar dat ze dat eigenlijk helemaal niet zijn, dat hun hart lacht maar dat hun ziel huilt? Dat hun ziel schreeuwt van wanhoop omdat het niet weet wat het moet?
Omdat het opgesloten zit en niet zonder toestemming vrijgelaten kan worden? Ik zie het wel mama, ik hoor de ziel schreeuwen. Heb je het wel eens gehoord mama, die schreeuw? Die schreeuw doet pijn mama, oneindig veel pijn. Ik wil die schreeuwen niet horen mama maar ik moet.
Ik kan niet anders. Ik zou wel willen hoor mama want dan heb jij minder pijn.
Dan hoef jij je geen zorgen om mij te maken, dan kunnen we samen lachen, écht lachen. Dan kunnen we samen genieten van zoveel dingen en nu kunnen we dat niet hè mama? Maar ik huil voor de wereld mama, uren huil ik voor de wereld. Dan zit ik hier en dan zie ik de pijn. De pijn van de ziel en van het hart van zoveel mensen. Meer mensen dan ik kan tellen mama en ik ken ze niet eens!
Ik weet niet voor wie ik huil mama. Ik weet niet waar ze vandaan komen of waar ze naartoe gaan. Of ze denken gelukkig te zijn of heel erg ongelukkig zijn. Of ze lachen of huilen. Of ze een naam hebben of zonder naam deze wereld uit zijn gegaan. Ik weet het niet mama en ik wil het niet weten. En weet je waarom niet mama? Zal ik het je vertellen? Je wilt het weten hè, je wilt weten waarom ik hen niet wil kennen terwijl ik uren voor ze huil. Ik mag het niet weten mama. Als ik het weet kan ik niet meer huilen. Nu kan ik huilen want ik ken ze niet. Ik ken de verhalen en achtergronden niet. Ik weet niet wie de pijn heeft veroorzaakt of waarmee.
Ik ben leeg mama en dat moet ik zijn. Als ik de mensen ken en ze begrijp zal ik niet meer kunnen huilen. Dan kan ik hun tranen niet meer huilen want dan weet ik of de tranen terecht zijn of onterecht. En dat mag niet gebeuren mama, snap je dat? Snap je dat als ik de tranen ken ik ze niet meer zomaar kan huilen? Snap je dat als een traan beladen is ik deze niet zomaar mag laten vallen en dat ik dan word als ieder ander? Dat ik dan niet meer kan doen wat ik moet doen? En dat alle mensen dan geen plek hebben voor hun tranen?
Nu huil ik de tranen die andere mensen aan mij geven. Oh nee, het zijn niet mijn eigen tranen mama die ik huil. Het zijn tranen die andere mensen mij brengen. Het zijn cadeautjes waarvan ik de inhoud niet ken, niet kan raden en niet kan achterhalen en ik mag die cadeautjes niet weigeren.
Ik mag ze niet ongebruikt terug sturen. Ik kan dat niet en ik mag dat niet.
Ik moet de tranen huilen om anderen te verlossen, om ze een plek te geven voor andere dingen. Er word zo veel van een mens gevuld met tranen mama, wist je dat? Alle plekken die iemand niet bewust gebruikt worden gevuld met tranen. Tranen van henzelf maar ook tranen van de vorige ziel van hun lichaam. Ja mama, dat wist je niet hè? Je wist niet dat de vorige bewoner van jou lichaam tranen achter heeft gelaten? Tranen die jij meedraagt en die ik moet huilen.
Als ik niet huil blijft de wereld verdrietig mama, dan gaat de pijn nooit weg. Maar ik wil het niet mama, echt ik wil het niet. Het maakt mij kapot maar ik kan niet anders. Ik mag niet anders hoe graag ik ook zou willen. Ik ben verplicht de tranen aan te nemen en ze te huilen. Huilen tot ze allemaal op zijn mama. Huilen tot iedere traan van ieder lichaam die door zoveel zielen zijn achtergelaten gehuild is. Maar dat wil ik eigenlijk niet mama.
Maar de mensen brengen ze, ze sturen ze naar mij omdat ze het zelf niet kunnen. De mensen kunnen niet huilen mama. Hun tranen zijn slechts uiterlijke vertoning, ze zijn nergens op gebaseerd. De echte tranen huil ik mama, de tranen van de ziel, die huil ik.
Mijn tranen zijn niet zoet mijn tranen zijn bloed. Bloed dat uit mijn ogen stroomt, bloed dat uit mij spuit. Dat opborrelt als water uit een bron, dat zijn weg vindt langs keien en afgebroken takken om daarna met onstuimige kracht als een waterval naar beneden stort. Dat zijn mijn tranen mama. Mijn tranen zijn niet zacht en soepel, mijn tranen zijn star en hard, keihard. En ze duwen van binnen mama, ze duwen tegen mijn ogen, ze verdringen zich achter mijn ogen om als eerste naar buiten te mogen. Ze vechten van binnen mama, ze vechten zoals mensen vechten. Ze vechten en gebruiken hun inhoudt als wapen en ze doen pijn mama. Ik moet ze wel laten stromen want ze doen me zoveel pijn van binnen. En ik wil die pijn niet mama, alles in mij doet pijn mama!
Je kunt me niet begrijpen mama, dat weet ik wel. Maar ik moet het je vertellen, ik moet je vertellen over de pijn die ik zie en voel, ik moet je vertellen over de tranen die ik huil. Maar je snapt het niet mama, je zult het nooit snappen. Je voelt pijn om mij maar snap je niet dat ik die pijn dan ook voel? Je huilt om mij, uren huil je om mij. Maar snap je dan niet dat ook jouw tranen zoet zijn? Jouw tranen zijn slechts een leeg omhulsel, het bloed huil ik. Het bloed van jouw tranen vecht in mij. Het vecht in mij om de juiste uitgang en om er snel bij te zijn. Elke traan die jij huilt voel ik, die doet mij pijn. Maar ik zal je niet vragen niet meer te huilen mama. Ik mag je dat niet vragen.
En weet je waarom niet mama? Het helpt niet. Jij moet de tranen van je hart huilen en ik huil de tranen van je ziel. Ik mag niemand vragen om te stoppen met huilen want het zijn slechts de tranen van hun hart die zij huilen. Ook het hart heeft tranen, wist je dat mama? Het zijn andere tranen dan de tranen van de ziel maar toch dezelfde. Het zijn tranen die de makkelijkste pijn verlichten. De pijn die we weten, die we voelen.
Tranen die maar even belangrijk zijn en die we kunnen vergeten. Zij drogen op in het niets en zij zijn niets. Zij hebben geen echte inhoudt mama, zij zijn vergankelijk. Maar de echte pijn zit in de tranen van de ziel. Zij dringt dieper door naar een plek die je niet kent. Zij geven je het bedrukte gevoel dat je kent. Dat je niet iedere dag voelt maar dat soms ineens de kop opsteekt. Dat je, zonder reden, zo bedroefd kan maken.
En alleen ik kan dat weghalen mama. Als ik mijn tranen huil word die onbekende droefheid bij mensen minder. Dan krijgen ze steeds een beetje meer ruimte om zichzelf te leren kennen en om zichzelf te zijn. Mijn tranen zijn de tranen van de ziel en doordat ik ze huil kan een ander oprecht gelukkiger zijn. Daarom moet ik huilen mama, ik moet huilen om de wereld gelukkiger te maken. Ik moet het bloed dat de wereld bedekt als een deken van zachte sneeuw huilen om langzaam de wereld schoon te maken. Ik wil niet mama, maar ik moet. Ik kan en mag niet anders… snap je dat?


Ik keek naar haar betraande gezicht en naar haar ogen. Mijn wangen waren nat, ik had het me niet gerealiseerd maar ik huilde. Ik huilde duizend stille tranen om een onbeschrijfelijke pijn. Ze keek me aan met haar vragende ogen vol met pijn en verdriet. Vol met bebloede tranen en ik zag haar pijn. Ik dacht haar pijn ook te voelen en werkelijk te zien maar ik wist dat deze vloek niet op mij rustte. Dat ik bloeddoordrenkte glimlachen kon lachen, dat ik lege tranen kon huilen en dat alles uiteindelijk op haar schouders, haar veel te smalle schouders, terecht zou komen. Ik wist dat elk van mijn gevoelens en gedachten haar tranen zou vullen met bloed. Dat elke stap die ik zou zetten, elke beweging die ik zou maken haar tranen zouden vullen met bloed. Oneindig veel bloed dat zij moest huilen. Het maakte mij misselijk, zo misselijk had ik mij nog nooit gevoeld. Ik liep naar mijn slaapkamer en gilde. Ik gilde zo hard als ik kon en zo lang als ik kon. De ene gil na de andere gil. Schreeuwen vol woede, verdriet en onvermogen. Toen ik terugliep zat nika nog op de koude tegels van de grote vensterbank, ze keek weer met ogen vol met alles naar de wereld en huilde duizenden stille tranen. Mijn hart was weer leeg en even keek ik van een afstandje naar haar. Toen liep ik naar haar toe om haar een dikke knuffel te geven en ik tilde haar op. Wat mij dreef weet ik niet maar met haar in mijn armen sprong ik naar beneden, naar de bebloede wereld. Terwijl we vielen fluisterde haar perfecte lippen in haar porseleinenpoppen-hoofdje met haar ogen vol met bebloede tranen:
‘dank je wel mama’

Ontbijt op bed

Mijn moeder heeft door de jaren heen wel 100 keer ontbijt op bed gehad. Natuurlijk was er met moederdag een uitgebreid ontbijt op bed met een eitje, jus d'orange, thee, croissants en dergelijken.
Maar ook op vrije dagen kon zij een door ons zelfgemaakt ontbijtje verwachten. Dan stonden wij "extra" vroeg op om mama te "verrassen" met een waanzinnig lekker, vol liefde bereid ontbijt.

Terugdenkend bestond dit meestal uit aangebrande toast, na 1 keer roosteren was de kleur natuurlijk nog niet goed en ging de hendel van de broodrooster vrolijk nog een keer omlaag. Ook kreeg ze een lekker kopje thee, door het te laat uithalen van het zakje dat voor een hele pot bedoelt was. De thee had de kleur van koffie en de substantie van snert. Het theezakje was gescheurd en wij hadden geprobeerd wat theeblaadjes te redden van de verdrinkingsdood, dit was jammerlijk mislukt. Achteraf gezien zal een vork daar ook niet de meest effectieve methode voor zijn geweest.
Natuurlijk mocht ook een hard gekookt eitje niet ontbreken. Al werd vaak vergeten het ei ook daadwerkelijk te koken. Werd dit niet vergeten dan gooiden wij het ei er pas in als het water al kookte en haalden hem na lang wachten (waarschijnlijk een minuut of 2) alweer uit de pan.
Dan was er ook nog de bos bloemen die wij liefdevol in de tuin hadden geplukt. Met ons geringe verstand van tuinieren was na dit ontbijt de tuin geheel ontdaan van de paar bloemen die de kans hadden gehad te gaan bloeien.
Vervolgens werd alles op een dienblad gezet en al ruziend (wie mag er dragen, wie doet de deur open etc) naar mama gebracht, die vervolgens natuurlijk erg verrast en met veel dankbaarheid en genegenheid van haar ontbijt genoot.

Mijn dochter is inmiddels 6 en dus oud genoeg om dit soort geniale plannen te bedenken. Het was wachten op de dag dat ik wakker zou worden van gerommel in de keuken. Vandaag mocht ik mij gelukkig prijzen, de dag was aangebroken.
Het is vakantie dus ik kan wat langer blijven liggen en normaal gesproken gaat Keelin dan even tv kijken maar vanmorgen werd ik wakker van dichtslaande keukenkastjes, borden die tegen elkaar kletsen en de koelkast die onafgebroken open en dicht gaat.
Onwillekeurig begin ik te glimlachen want ik weet dat ik vandaag een zelfgemaakt ontbijt op bed krijg. Ik hou mijn hart vast voor wat komen gaat maar besluit mij nog een keer om te draaien en te doen alsof ik slaap tot mijn ontbijt arriveert.

Na enige tijd hoor ik voetstappen richting mijn kamer komen en hoor ik mijn dochter zachtjes zeggen dat ik wakker moet worden. De slaap uit mijn ogen wrijvend ga ik rechtop zitten en onder duizend bedankjes neem ik mijn ontbijt aan. "Speciaal voor jou ontbijt op bed," verteld Keelin glimmend van trots. Terwijl ze bij me in bed klimt en tegen mij aanschuift neem ik de eerste verrukkelijke hap van mijn bevroren boterham met ham en een slok cola zonder prik.

Fatima El Haram

Voor ik de deur open doe kijk ik nog één keer in de spiegel. Ik trek mijn witte blouse recht en wrijf even zachtjes over mijn platte buik. Daarna gaan mijn handen naar de zwarte wijde rok die ik draag en wrijf wat denkbeeldige pluisjes er vanaf. Als laatste trek ik mijn hoofddoek nog wat verder over mijn voorhoofd. Ik ben moslima en draag de daarbij behorende kleding en hoofddoek, niemand weet wat daaronder zit en dat is maar goed ook. Als ze dat wisten zou de hel op aarde losbreken denk ik bij mezelf.

Ik open de deur naar de kamer die, zoals elke zaterdag, vol zit met bezoek. Het is al een uur of tien 's avonds maar mijn nichtjes en neefjes van 4 rennen nog vrolijk rond. Ik vind dat kinderen van die leeftijd allang in bed horen te liggen maar mijn tante leeft met de gedachte dat als de kinderen het zat zijn ze vanzelf wel in slaap vallen. Ik loop de gang in en begroet de aanwezige gasten met Selam Aleikum terwijl ik snel mijn jas aan trek. Ik wil, voor alle familieleden vragen beginnen te stellen, de deur uit zijn. Mijn tante is mij voor en vraagt mij of er al om mijn hand is gevraagd. Ik haal mijn schouders op terwijl ik de knop van de buitendeur vastpak en met mijn hoofd gebaar dat ik echt weg moet.

Normaal gesproken kom ik alleen niet verder dan deze deur maar mijn ouders heb ik vanmiddag al ingelicht dat ik vanavond met het buurmeisje wegga. Ik ben 18 en dus de huwbare leeftijd in onze gemeenschap. Ik denk nog lang niet aan trouwen maar mijn ouders wel en zijn bang dat ik bevlekt zal raken. Ik mag dus niet zonder mannelijke begeleiding de deur uit. Het maakt niet uit of die begeleiding mijn broertje van 3 maanden is of mijn seniele opa van 96.
Opa woont bij ons in de flat op 4 hoog, is slecht ter been, heeft staar, dementeerd en is aan 1 oor doof. Hij kan niks. Vorig jaar nog zijn we van onze oude flat zonder lift naar deze flat met lift verhuisd. Mijn opa kon het niet meer aan om zoveel trappen te lopen. Ikzelf denk meer dat mijn ouders het zat waren om opa steeds naar boven te slepen en vervolgens weer naar beneden te lopen om zijn rolstoel uit de portiek te halen. Een paar keer hadden mijn ouders het gewaagd om de rolstoel onder de trap te parkeren maar keer op keer was deze binnen een uur weggeweest. Mijn vader reageerde tamelijk laconiek op dat nieuws:"Er was vast iemand die hem nodig had."
Vanuit mijn oogpunt zijn er nu een aantal jongens van een jaar of 16 die een paar uur lol hebben gehad door met de rolstoel van de nabijgelegen geluidswal te crossen, maar het kan natuurlijk ook dat half Turkije spontaan problemen met lopen kreeg en behoefte aan een rolstoel had.

Dat wij vervolgens verhuisden en naast onze oom en tante, die al 20 jaar in die flat wonen, kwamen te wonen was logisch. Op mijn vraag of opa niet gewoon bij hen had kunnen gaan wonen werd mij verteld dat dit een mannenzaak was en ik me er dus niet mee moest bemoeien.
Nadat ik eens geklaagd had dat ik het thuiszitten zat was besloten mijn ouders dat het een leuk, en belangrijker nog, veilig uitje voor mij was om mijn oom Okan te helpen in 'zijn zaak'.

Oom Okan is binnen onze familie een held. Niet omdat hij een geleerd man is, hij heeft niet eens de basisschool afgemaakt, maar omdat hij een eigen zaak heeft. Hij heeft een eigen bakkerij. Dat deze zaak niet meer is dan een kraakpand met daarin 1 tafel waarop een stuk op 10 combimagnetrons staan is van ondergeschikt belang. In die magnetrons bakt mijn oom het brood dat zijn vrouw vanaf een uur of 3 smorgens bereid.
Toen mijn oom de zaak net begonnen was, een jaar op 12 geleden, werden mijn broertje Hakan en ik erop uit gestuurd om bij oom Okan "met de eigen zaak" brood te gaan kopen. Binnengekomen keek mijn broertje eens rond en vroeg mijn oom hoe het toch kwam dat er op de magnetron die er stond dezelfde sticker van zijn basisschool zat als op de onze die, na een bezoek van Oom Okan en zijn vrouw Ayse, spoorloos was verdwenen. Het onomwonden antwoord van mijn oom was een keiharde klap waar mijn broertje drie weken scheel kijken en een permanente piep in zijn oor aan overhield.
Toen mijn ouders oom Okan vervolgens aanspraken op de piep in het oor van Hakan verklaarde hij dat Hakan nog jong was en dat het dus wel dicht zou groeien. Waarbij hij mijn ouders aankeek alsof ze dat zelf ook wel hadden kunnen bedenken.

Na enige jaren kwam echter de oplossing voor de piep in Hakan's oor, althans dat vond hijzelf. Op een dag kwam hij gloeiend van trots thuis uit school. Een jongetje uit zijn klas, wat hoogbegaafd is, had een spreekbeurt gehouden over hoogsensitiviteit en had uitgelegd dat mensen die dit hebben vaak geluiden horen die anderen niet horen. Bijvoorbeeld die piep van een op standby staande tv. Hakan herkende zichzelf hier natuurlijk meteen in en vertelde het vol trots aan mijn ouders. Aangezien niemand bij ons in de familie ooit van het woord had gehoord, de meesten gebruiken niet eens woorden met meer dan 2 lettergrepen, was er niemand die het weerlegde en dus is mijn broertje sinds die tijd bijzonder want hij heeft "hoogsenstijd".
En zoeken wij ons elke avond een ongeluk naar het apparaat wat de piep in Hakans oor veroorzaakt.

Het buurmeisje staat al voor de deur van ons huis op me te wachten. Ook zij is gekleed in een lange wijde rok, een trui en een hoofddoek. Vrolijk babbelend lopen we over de galerij, dat wat we nu gaan doen een doodzonde is vergeten we al snel.

Gelukkig zijn er weinig mensen op straat, het is grauw, grijs en koud. Snel lopen we richting de oude school aan het eind van onze wijk. Ik hoop dat ook daar niemand is en, belangrijker nog, dat onze spullen niet nat zijn geworden en er nog liggen. Bij de school aangekomen kijken we om ons heen of er niemand is vervolgens trekt eerst Hatice, mijn buurmeisje, haar hoofddoek af. Vanonder haar hoofddoek verschijnt een bos lange krullen die tot zeker midden op haar rug hangt. Als mijn hoofddoek afglijdt ziet Hatice mijn kunstig opgestoken haar en trekt vervolgens een klein spuitbusje uit de zak met spullen die we smiddags in de bosjes hebben verstopt. Het is glitterspray en ze begint kwistig te sprayen.
Nogmaals kijken we spiedend om ons heen en dan gaan ook de lange rok en de trui uit en verschijnt er bij Hatice een minirokje met een haltertopje en bij mij een strakke spijkerbroek met een topje zonder bandjes.
We zijn klaar om de kroeg in te gaan!

Sinds een aantal maanden gaan Hatice en ik elk weekend samen stappen. Stiekem natuurlijk, we mogen niet eens onbegeleid naar de supermarkt laat staan naar de kroeg. Vorige week zaterdag hadden we gezegd dat we bij een nichtje van Hatice in Amsterdam zouden gaan slapen om zo te kunnen stappen in Amsterdam. We waren al vroeg vertrokken om in Amsterdam eerst een passende outfit te kunnen kopen, we hadden een hotelkamer gehuurd en daar maakten we ons klaar om het nachtleven van Amsterdam te gaan ontdekken. Vol in de makeup, met losse haren en veel te onthullende kleren wilden we het hotel uitlopen toen we de schrik van ons leven kregen.
Daar liepen mijn broers Ali en Mohammed met een aantal vrienden. We hadden helemaal over het hoofd gezien dat mijn broers zich wel vrij mochten bewegen en dus regelmatig in hun veel te gepimpte audi half dronken en stoned in Amsterdam gingen stappen. Gelukkig hadden mijn broers regelmatig tegen mij op zitten scheppen over de cafe's en discotheken die ze bezochten en dus was het geen moeilijke taak hen te ontwijken en hadden we de tijd van ons leven.

Deze zaterdag blijven we in onze eigen stad, het is simpelweg te lastig om jezelf een excuus voor 2 dagen te verschaffen. Gearmd lopen Hatice en ik richting het centrum waar we hebben afgesproken met een paar Nederlandse jongens die al vanaf de basisschool bij ons in de klas zitten. Ook dit is bij ons thuis een doodzonde. Je spreekt niet met mannen af en al helemaal niet met Nederlanders, die verkrachtten en vermoorden je voor je boe of bah kan zeggen, volgens mijn moeder. Als snel zien we vanuit de verte het groepje staan en 2 jongens vliegen onze kant op. Het zijn Michael en Kevin, onze vriendjes. Wederom een doodzonde dat we die hebben natuurlijk. Dat ik Kevin al zo'n 14 jaar ken en dat mijn familie hem al even lang kent en hem een voorbeeldige jongen vind doet niet af aan het feit dat hij Hollander is en dus niet geschikt voor mij.

Met z'n allen vertrekken we richting ons lievelingscafe en al snel staan we op de dansvloer steeds schigtig om ons heen kijkend of we geen familieleden tegenkomen.
We hebben geluk en komen zonder kleerscheuren de avond door. Als de lichten aangaan haastten Hatice en ik ons naar de oude school. Hier hijzen we ons weer in onze 'moslimoutfits' en vertrekken richting huis.
Iedere stap die ik in de richting van onze kleine, overbevolkte flat zet word de kriebel in mijn buik erger. Hatice fluistert me toe dat ze hoopt dat haar ouders al slapen, dan valt de tijd dat we thuiskomen niet zo op. Ik hoop precies hetzelfde. Ik weet dat wat wij doen in de ogen van onze familie fout is, dat wij er geen kwaad in zien en dat we over deze verschillende visies nooit zullen kunnen praten laat staan het erover eens worden.
Als we bij de flat aankomen zie ik dat alle lampen uit zijn, gelukkig iedereen slaapt! Zachtjes lopen we over de galerij en bij de voordeuren kijken we elkaar nog 1 keer bezweerderig aan en vervolgens verdwijnen we allebei in het portaal.

Ik schrik me kapot, het licht in de woonkamer is aan en ik hoor gedempte stemmen. Zou één van mijn talrijke broers, ooms, neven of vrienden ervan ons gezien hebben? Wat moet ik als excuus aanbrengen om met dit tijdstip weg te komen? Ik hoop dat, wie er dan ook in de kamer zit, de alcohol en rook niet zal ruiken, al lijkt dat onontkoombaar. Ik ruik mezelf enorm.
Als ik stiekem mijn kamer in wil glippen hoor ik de zware stem van mijn vader mijn naam roepen. Vertwijfeld blijf ik met de deurklink van mijn kamer in mijn hand staan. Dan hoor ik het weer roepen en draai me langzaam richting de woonkamer. Duizenden vragen, excuses, antwoorden en smoesjes schieten door mijn hoofd. Ik open de deur van de woonkamer en zie mijn moeder, vader en broers daar zitten. Ze kijken verre van vrolijk en om hen geen enkele kans te geven besluit ik het heft in eigen hand te nemen.

"Ik ben zwanger van een Hollander", gil ik. Ik kijk een seconde naar hun verbouwereerde gezichten en draai me dan, als in trance, om. Ik pak mijn jas, open de buitendeur en terwijl ik de deur achter mij dichtdoe hoor ik mijn familie door elkaar heenschreeuwen en mij roepen. Ik kijk niet achterom maar hoor de voordeur opengaan en mijn broer Mohammed roept dat als ik niet onmiddelijk terug kom hij me zal komen halen.
Ik versnel mijn pas en ren de trappen af naar beneden. Ik hoor de voetstappen van mijn broers achter mij in het lege, holle trappenhuis. Ze roepen me allerlei verwensingen toe maar ik vertraag geen seconde.

Buiten adem kom ik beneden, ik kijk om mij heen en zie een wachtende taxi van een centrale die ik niet ken. Ik spring erin en schreeuw tegen de chauffeur dat hij moet gaan rijden. Mijn broer Ali grijpt de hendel van de deur maar op dat moment geeft de chauffeur zoveel gas dat Ali met een schreeuw loslaat en naar zijn voet grijpt. Geschrokken trapt de chauffeur op de rem en ik gil dat hij moet rijden. Als hij mij vraagt waarheen zeg ik dat het niets uitmaakt. Ga weg, als ze ons nu te pakken krijgen is ook de chauffeur in hun ogen medeplichtig en zijn leven niet zeker. De chauffeur geeft gas en rijdt weg.